INTERNATIONALE SPECTATOR,
Nov. 2004
"Al-Qaeda tussen mythen en realiteit"
Rik Coolsaet
‘Opinies over feiten zijn dikwijls belangrijker dan de feiten zelf, want op opinies baseren mensen hun gedrag en geven zij vorm aan de wereld.’ Deze relativerende woorden van de legendarische Nobelprijswinnaar voor de Vrede Norman Angell in zijn autobiografie uit 1951 vormen een nuttige richtingwijzer bij de schier eindeloze reeks nieuwsberichten over terreuraanslagen sinds elf september.
Terrorisme is zo oud als de mensheid. Het is van alle tijden, van alle continenten en van alle gezindten. Maar de angst voor het terrorisme en de obsessie met veiligheid, die zijn er niet altijd. Het gevoel bedreigd te worden door een ongrijpbare en schijnbaar alomtegenwoordige terroristische vijand, komt en gaat, in golven. Tussen twee angst- en terreurgolven zit dikwijls een generatie. Daardoor ontstaat bij elke nieuwe golf aanslagen waarachter de hand van een internationaal terreurnetwerk wordt vermoed, telkens weer de neiging om zich bedreigd te voelen door een vijand van mythische proporties. Mythe en realiteit vermengen zich gemakkelijk als het over al-Qaeda en Osama bin Laden gaat – net zoals bij soortgelijke terreurgolven in het verleden.
Terreurarme realiteit
Walter Laqueur, auteur van het standaardwerk Terrorism (1977), merkte in 1985 op dat wie het internationale terrorisme in een historisch perspectief plaatst, tot onverwachte vaststellingen komt. Hij noteerde – in het midden van een soortgelijke paniekgolf als vandaag – dat feiten en perceptie in een curieuze verhouding tot elkaar staan:
“[Historians] will note that presidents and other leaders frequently referred to terrorism as one of the greatest dangers facing mankind. For days and weeks on end, television networks devoted most of their prime-time news to covering terrorist operations. Publicists referred to terrorism as the cancer of the world, growing inexorably until it poisoned and engulfed the society on which it fed. […] In countless articles and books, our historian will read about the constantly rising number of terrorist attacks. Being a conscientious researcher he will analyse the statistics, which are bound to increase his confusion, for he will find that more American civilians were killed in 1974 (22) than in 1984 (16).”[1]
In welke mate geldt deze bemerking ook voor vandaag ? Om de recente golf aanslagen in perspectief te plaatsen, kan de onderzoeker vandaag een beroep doen op twee gezaghebbende gegevensbanken. Op verzoek van het Congres publiceert het State Department jaarlijks een rapport over het internationale terrorisme, Patterns of Global Terrorism.[2] Dit rapport biedt een gedetailleerd overzicht van allerlei relevante informatie op het gebied van het internationale terrorisme, waaronder statistische gegevens over het aantal aanslagen.
Sinds het gijzelingsdrama op de Olympische Spelen van München in 1972 doet ook de RAND Corporation iets soortgelijks. De RAND-databanken zijn gebaseerd op ruim 30 jaar onderzoek en bestaan uit drie verschillende datasets. De terroristische aanslagen tussen 1968 en 1997 zijn terug te vinden in de RAND Terrorism Chronology. Deze verschaft enkel informatie over internationaal terrorisme. De meer recente databank, Terrorism incident database (1998-heden) daarentegen omvat zowel binnenlandse als internationale terreuraanslagen. De onlangs geactiveerde MIPT Knowledge Database integreert beide databanken.[3]
Een methodologische opmerking is hier echter noodzakelijk. Elke definitie van ‘terrorisme’ is arbitrair. Wat sommigen als terrorisme zullen bestempelen, wordt door anderen niet als dusdanig erkend. Het State Department en de RAND Corporation hanteren verschillende definities en criteria betreffende het internationale terrorisme. Dat resulteert in soms zeer uiteenlopende schattingen van het absolute aantal aanslagen. Wat ons hier echter interesseert, is niet op de eerste plaats het aantal aanslagen op zich, maar de trend op langere termijn die uit deze cijfers blijkt. Niet precieze cijfers zijn hier dus van belang, wel de relatieve evolutie ervan, m.a.w. binnen de gehanteerde definities in beide datasets.
Ondanks de verschillende definities van terrorisme indiceren het State Department en de RAND Corporation (RAND) dus eenzelfde neerwaartse curve van een afnemend aantal aanslagen. Indien we een rechte zouden trekken, dan zou de systematische vermindering van het aantal internationale terroristische aanslagen op middellange termijn, d.i. van 1977 tot 2003, nog meer in het oog springen.
In het geval van de cijfers uit de Patterns blijkt het aantal aanslagen in 2002 en 2003 het laagste ooit te zijn sinds 1977, met resp. 205 en 208. Uit Patterns 2003 blijkt zelfs dat niet 1977, maar 1969 gehanteerd kan worden als het historische ijkpunt. Dit betekent met andere woorden dat de jaren 2002 en 2003 de terreurarmste waren van de afgelopen 32 jaar. De RAND-cijfers geven eenzelfde dalende trend aan. In absolute aantallen geldt de periode 1997-2000 hier als de terreurarmste, met een groei tussen 2000 en 2002, maar eindigend met een daling in 2003 tot het – relatief lage – niveau van de periode 1977-1980.
Het is uiteraard niet voor het eerst dat deze dalende trend wordt genoteerd. Een aantal experts merkt echter een gelijktijdige trend op van een hoger aantal slachtoffers per terroristische aanslag. De RAND datasets maken het ook hier mogelijk cijfers van perceptie te scheiden. In Figuur 2 werden zowel het absolute aantal dodelijke slachtoffers (‘Slachtoffers’) uitgetekend als de best passende rechte (‘Lineair’) voor de periode 1977-2003.
Op het eerste gezicht is er inderdaad sprake van een toenemend aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van internationale terroristische aanslagen. Bij nadere analyse blijkt dit echter het gevolg te zijn van het dramatische dodental op elf september. Daarnaast vallen de grote jaarlijkse variaties op. Deze zijn het gevolg van een al dan niet geslaagd aantal bijzonder spectaculaire aanslagen met een groot aantal dodelijke slachtoffers: de bommenreeks in Libanon tegen Amerikaanse doelwitten in 1983 die telkens tientallen slachtoffers eisten; de 329 doden op het door Sikhs gekaapte vliegtuig tussen Montreal en London in 1985; de 270 doden op de PanAm 103 vlucht boven Lockerbie in 1988; de bomauto’s in Bombay in 1993 met 317 tot gevolg; een aanslag als die in Colombo (Sri Lanka) door de Tamil Tijgers in 1996; en uiteraard 11 september 2001.
In de publieke opinie, de pers en onder beleidsverantwoordelijken leeft het gevoel dat we vandaag geconfronteerd zijn met een historisch hoog dodental. Gezien de menselijke tol op elf september is dit gevoel uiteraard perfect te begrijpen. Terroristische aanslagen zoals die van 11 september 2001 zijn echter een ‘low probability, high consequence event’. Gelet op de grote variaties in het aantal opgemeten slachtoffers is het dan ook problematisch om over een trend te spreken
Deze cijfers bevestigen het aanvoelen van Walter Laqueur uit 1985. In tegenstelling tot de wijdverspreide perceptie blijkt het internationale terrorisme tussen 1977 en 2003 als politiek instrument geleidelijk maar duurzaam aan belang in te boeten.
De ultieme nachtmerrie
Het dramatisch en volstrekt onverwachte karakter van de aanslagen van elf september, de miltvuurbrieven en verontrustende (maar fragmentaire) indicaties dat al-Qaeda en sommige extremistische moslimactivisten, zoals José Padilla, plannen smeedden om een ‘vuile bom’ aan te maken, heeft de internationale ongerustheid over het mogelijke gebruik van massavernietigingswapens door terroristische groepen onmiskenbaar doen groeien. Die werd verder in de hand gewerkt door de publieke rechtvaardiging van de Irakoorlog waarin de suggesties dat Saddam Hoessein zulke wapens wel eens ter beschikking van terreurgroepen zou kunnen stellen, een centrale plaats innam.
Nieuw is zulke vrees niet. Een eeuw geleden al vreesden politieambtenaren dat terroristen de meest verschrikkelijke wapens die de mensheid had ontwikkeld, in handen zouden kunnen krijgen en nooit eerder verwoestingen zouden kunnen aanrichten. Ook tijdens de Koude Oorlog deden doemscenario’s over terroristische aanslagen met kernwapens de ronde. Maar het is pas recent dat zulke nachtmerries acute vormen hebben aangenomen.
In zeker opzicht is de bedreiging vandaag nochtans kleiner dan onder de Koude Oorlog, toen de steun van diverse staten aan terreurorganisaties nog een courant verschijnsel was. Vandaag is het aantal landen dat terreurgroepen als al-Qaeda steunt, zo goed als onbestaande. Daardoor ontbreekt het deze groepen aan de noodzakelijke infrastructuur en technische middelen om zich met een redelijke kans op slagen toe te leggen op de snelle ontwikkeling van inzetbare massavernietigingswapens. Zo waren de Al-Qaeda-installaties waar geëxperimenteerd werd met chemische bestanddelen, zeer rudimentair en eerder geschikt voor de aanmaak van kleine hoeveelheden gif met beperkt bereik dan van chemische of biologische massavernietigingswapens.
De Amerikaanse RAND-expert Bruce Hoffman is van oordeel dat steeds een neiging heeft bestaan om de waarschijnlijkheid van zulk catastrofaal terrorisme te overdrijven. Terreurgroepen hebben in het verleden immers getoond liefst beproefde methodes te gebruiken met vertrouwde wapens, eerder dan een onzeker pad in te slaan met onbeproefde wapensystemen. De meeste experts lijken het er vandaag over eens te zijn dat de waarschijnlijkheid van een chemische of een biologische terreuraanslag vandaag veel kleiner is dan een vergelijkbare aanslag met conventionele wapens,[4] terwijl de aanmaak van een nucleair wapen momenteel helemaal buiten het bereik van terreurgroepen ligt.
In minder dan 100 van de meer dan 9000 terroristische incidenten opgenomen in de RAND Chronology (1968-heden) waren er aanwijzingen dat de terroristen overwogen gebruik te maken van zulke wapens en in nog veel minder gevallen werden zulke wapens ook daadwerkelijk aangewend – en dit enkel op beperkte schaal. Becijfering leert dat tussen 1977 en 2003 bomaanslagen en explosieven de geprefereerde terroristische methoden waren. De hedendaagse terroristen hanteren dus nog grotendeels dezelfde tactieken en middelen als hun voorgangers sinds de 19de eeuw.[5]
Deze relativerende bemerkingen mogen echter niet doen concluderen dat de vrees voor het mogelijke gebruik van massavernietigingswapens helemaal ongegrond is. Zulk een risico kan nooit tot nul herleid worden. Het contraterrorismebeleid moet met deze eventualiteit wel degelijk rekening houden, zeker met het oog op een versterkte nationale en internationale controle op de bestanddelen voor zulke wapens. Maar de cijfers helpen wel de dreiging in een iets minder dramatisch perspectief te plaatsen.
De mythe al-Qaeda
Het al-Qaeda dat de Twin Towers heeft vernietigd, bestaat niet meer. Door de nederlaag van de Taliban in Afghanistan en de wereldwijde antiterrorismesamenwerking na elf september is er vandaag geen gedisciplineerde en gecentraliseerde organisatie meer die de activiteiten van tientallen filialen stuurt.[6] Driekwart van de topleiders is gedood of gevangen. De rest is op de vlucht en meer bezig om zichzelf in veiligheid te brengen dan om aanslagen te plannen. Er is geen centrale leiding meer, geen centrale kas waaruit aanslagen gefinancierd kunnen worden, geen centrale woordvoerder. Duizenden aanhangers en vele van de oorspronkelijke cellen werden opgedoekt. Het netwerk krijgt de steun van geen enkele staat.[7] Al-Qaeda is hersendood.
Wat rest van al-Qaeda moge dan misschien nog beschikken over het vermogen om dodelijk toe te slaan, maar Heraldo Muñoz, Chileens ambassadeur bij de VN en hoofd van het VN-expertenteam betreffende al-Qaeda, is alvast van oordeel dat al-Qaeda vandaag niet meer in staat is om een terreuraanslag zoals die van elf september op te zetten.[8] De belangrijkste uitdaging voor het contraterrorismebeleid is vandaag dan ook niet langer al-Qaeda, maar wat na al-Qaeda komt, meent Paul Pillar, onder de Clinton-administratie een van de centrale CIA-figuren die de alarmklok luidde over het gevaar dat al-Qaeda vertegenwoordigde – vaak tot leedvermaak van zijn collega’s die zijn ongerustheid overdreven achtten.[9] Pillar acht bin Ladens al-Qaeda grotendeels passé: ‘Now, in 2004, with Al Qaeda having risen and mostly fallen, the threats that U.S. intelligence must monitor in the current decade have in a sense returned to what existed in the early 1990s; only now the threat has many more moving parts, more geographically disparate operations, and more ideological momentum.’
De hoofdbijdrage van al-Qaeda heeft erin bestaan het anti-amerikanisme als perspectief aan te bieden aan een hele waaier van marginale extremistische groepen die tot dan toe een lokale agenda volgden, zo oordeelt de Franse academicus Olivier Roy.[10] Al-Qaeda kan vandaag het best vergeleken worden met een koortsthermometer die uiteengespat is in honderden kwikdruppels, allemaal bijzonder giftig, maar onderling niet langer met elkaar verbonden.
Er zijn weinig indicaties dat de dodelijke reeks aanslagen na elf september het werk waren van al-Qaeda. De aanslagen in Madrid in maart 2004 zijn typisch in dit verband. De Spaanse autoriteiten zijn er tot op de dag van vandaag niet in geslaagd om een duidelijke organisatorische band te ontdekken tussen de aanslagplegers en wat rest van het Al-Qaeda-leiderschap. Hetzelfde geldt voor de aanslagen van Casablanca in 2003. In tegenstelling tot wat de Marokkaanse autoriteiten beweren, lijkt het er eerder op dat de aanslagplegers lokale extremisten waren, zonder band met al-Qaeda. Geen enkele van de aanslagplegers heeft trouwens in de Afghaanse trainingskampen van al-Qaeda verbleven.[11]
De voortdurend gehanteerde formule 'met al-Qaeda verbonden’ terroristen verhult meer dan ze verduidelijkt. Hoewel sinds elf september bij elke aanslag automatisch naar al-Qaeda wordt verwezen, lijkt het er eerder op dat deze aanslagen tegenwoordig grotendeels, of zelfs uitsluitend, het werk zijn van lokale militante terreurgroepen. Tussen deze groepen bestaat er geen reële operationele coördinatie, maar enkel sporadische en vluchtige contacten. Van nauwe banden tussen terreurgroepen als de Islamitische Jihad in het Midden-Oosten, militante groeperingen in Kasjmir en Zuid-Azië, Abu Sayyaf op de Filippijnen, de Tamil Tijgers op Sri Lanka, de Jemaah Islamiyah in Zuidoost-Azië, Abu Hafs al Masri Brigade en IBDA-C in Turkije, is nauwelijks sprake. De Jordaanse terrorist Abu Mus’ab al Zarqawi is hier een schoolvoorbeeld. In de westerse pers wordt hij dikwijls voorgesteld als een medestander of zelfs luitenant van Osama bin Laden. Alles wijst er echter op dat hij een onafhankelijke actor is, die van bin Ladens geen instructies krijgt, aldus ambassadeur Black, de contraterrorisme-coördinator van het State Department.[12] Integendeel zelfs. Zijn al-Tawhid-netwerk is een historische rivaal van bin Ladens al-Qaeda en zijn anti-sji’itische en anti-Israëlische doelstellingen en doelwitten zijn verschillend van die van Osama bin Laden.
Een aantal islamistische militanten heeft elkaar ongetwijfeld ontmoet in trainingskampen in Afghanistan, Kasjmir of Bosnië. Ze delen een gezamenlijke filosofie en hanteren hetzelfde mantra: de oprichting van een nieuw kalifaat, als een soort hemel op aarde, en de jihad tegen de moslimregimes die in de weg staan, alsook tegen hun Westerse beschermheren. Waarin ze ook op elkaar lijken, is dat zij enkel zichzelf vertegenwoordigen. Al-Qaeda en de groepen die ermee verbonden worden, zijn niet meer dan extremistische splintergroepen in de moslimwereld, niet verbonden met de grote islamitische bewegingen, die intussen gekozen hebben voor de democratische spelregels of in ieder geval de gewelddadige weg van de hand wijzen. Zij beschikken niet over een uitgewerkte visie, een politiek project, tenzij het streven met geweld aan de macht te komen. Zij beroepen zich op een geperverteerde en simplistische interpretatie van de islam en rekruteren in bevolkingsgroepen die zich uitgesloten voelen in de samenleving waar ze wonen – zowel in eigen land als in het Westen.
Al-Qaeda is vandaag dan ook hoofdzakelijk een vlag geworden, een inspirerende mythe voor een los samenhangend geheel van lokale moslimextremisten, die elk hun eigen weg inslaan, zonder centrale controle. Dat impliceert dat lokale belangen en doelstellingen van plaatselijke terreurgroepen doorslaggevend zullen zijn – ook al verwijzen zij zelf soms naar al-Qaeda.
Gezamenlijke terreurbestrijding in post-al-Qaeda-tijdperk
Vergeleken met de historische pogingen tot internationale samenwerking tegen het terrorisme, is de internationale coöperatie vandaag een ongekend succesverhaal.[13]
VN-resolutie 1373, twee weken na elf september, was een van de ruimste resoluties die de Veiligheidsraad ooit aangenomen had. Zij verplichtte alle lidstaten ertoe om al het mogelijke te doen om een einde te maken aan de steun en aan de financiering van terreurdaden. In een reeks resoluties zijn de talrijke verbintenissen vastgelegd die de lidstaten van de Verenigde Naties sindsdien zijn aangegaan. Zij zijn overeengekomen om de financieringsstromen en de economische bronnen achter al-Qaeda en aanverwanten droog te leggen, alsook het verdachten onmogelijk te maken zich nog te verplaatsen of aan wapens te geraken. Private actoren onderstutten deze internationale samenwerking. Internationale privé-banken hebben het op zich genomen om verdachte transacties aan elkaar en aan de VN te melden.
Ook militaire samenwerking staat op de agenda, en dit zelfs met een intensiteit waar men bij de vorige terrorismegolven in het verleden slechts van had kunnen dromen. Enkele dagen na elf september verklaarden de NAVO-bondgenoten zich voor het eerst in de geschiedenis van de militaire alliantie bereid om de wederzijdse solidariteitsverbintenis, vastgelegd in artikel vijf van het Handvest, in werking te stellen, waardoor de terreuraanslag automatisch gelijkgesteld werd met een militaire aanval op alle lidstaten. In naam van de oorlog tegen het terrorisme werden na elf september twee oorlogen gevoerd. Onder leiding van de Verenigde Staten werd begin 2003 een multinationale vlooteenheid in het leven geroepen, die de zeeën afvaart op zoek naar verdachte vliegtuigen en schepen. Eind 2003 zijn de Verenigde Staten erin geslaagd om de Aziatische landen te scharen achter een initiatief om de reikwijdte van draagbare raketten – de schrik van elke lijnpiloot die op troebele bestemmingen vliegt – in te perken en de levering ervan aan strenge banden te leggen. Amerikaanse Special Forces zijn aanwezig in meer dan vijftig landen, van Colombia, via Pakistan, tot de Filippijnen, en verlenen er steun bij operaties tegen lokale terroristen, van wie gezegd wordt dat ze verbonden zijn met al-Qaeda. De Verenigde Staten onderhandelen vandaag met tientallen landen op alle continenten om een netwerk van kleine verafgelegen militaire bases te mogen inrichten met het oog op preventieve aanvallen tegen terreurgroepen.
De Europese Unie bleef al evenmin achter. In december 2001 riep de EU, onder Belgisch voorzitterschap, de strijd tegen het internationale terrorisme uit tot een gemeenschappelijke actie. Tientallen maatregelen werden getroffen om deze vorm te geven, van een in heel Europa geldig aanhoudingsbevel (een onbereikbaar ideaal sinds de antianarchistische samenwerking in de negentiende eeuw), via een gezamenlijke definitie van terroristische activiteiten (vergelijkbaar met die in de antiterroristische Volkenbondconventie in 1937), tot en met de routine-uitwisseling van informatie over terroristen via Europol (in het interbellum betracht, maar nooit gerealiseerd). De unieke politionele en justitiële samenwerking tussen de Europese lidstaten is gebaseerd op het in feite al uit de negentiende eeuw stammende uitgangspunt dat terrorisme geen legitieme politieke activiteit is, maar in de criminele sfeer thuishoort.
Ook al is het niet de indruk die men krijgt uit de dagelijkse berichtgeving, toch hebben ook de moslimstaten, zowel bilateraal als bij monde van de Organisatie van de Islamitische Conferentie, duidelijk gemaakt dat ze solidair zijn in de strijd tegen Osama bin Laden en al-Qaeda. Voor hen kan bin Laden op geen enkele manier in naam van de meer dan één miljard moslims in de wereld spreken. In de Arabische wereld zetten islamitische rechtsgeleerden zich af tegen bin Laden, zelfs de meest radicale moslimleiders, zoals de stichter van Hezbollah. Zij omschrijven hem als een vijand van de islam en een lafaard en nemen hem kwalijk dat hij zichzelf lijkt te beschouwen als een moderne versie van Saladin.
Nooit eerder was het aantal staten dat het terrorisme steunt, zo klein. Internationale terroristen kunnen enkel nog op eigen krachten rekenen. Op bilateraal niveau werden in tientallen landen duizenden verdachten aangehouden. Op die manier is men erin geslaagd om aanslagen te verijdelen, al-Qaeda-cellen uit te schakelen en te verhinderen dat vluchtende strijders van al-Qaeda elders asiel zouden konden vinden. Hoewel het terrorisme nooit helemaal uitgeroeid zal kunnen worden, is de internationale gemeenschap er beter dan ooit in geslaagd om de communicatie, de bewegingsvrijheid en ook de geldstromen van terreurgroepen zozeer aan banden te leggen. Potentiële geldschieters zijn bijzonder terughoudend geworden, omdat zij vrezen alles te verliezen indien hun bijdrage bekend zou raken.
Spiegelbeeld
Maar deze naar historische standaarden unieke internationale samenwerking heeft thans haar limieten bereikt. De uiteenspatting in talloze losse groepen en individuen dreigt dit sanctie- en bestrijdingsmechanisme irrelevant te maken, precies omdat dit was opgezet tegen een gecentraliseerde en gedisciplineerde bedreiging.[14]
Na elf september berustte de terrorismebestrijding hoofdzakelijk op inlichtingendiensten, politie en justitie en – in minder mate – strijdkrachten. Deze vormen van internationale samenwerking blijven onverkort van belang om de terreurdaden van lokale fanatici zoveel mogelijk te voorkomen. Om succesrijk te blijven zal de terrorismebestrijding echter in toenemende mate ook een beroep moeten doen op andere beleidsinstrumenten met een meer uitgesproken politiek karakter.
Als al-Qaeda vandaag een idee is geworden, een vaandel dat met succes door lokale terreurgroepen wordt gedragen, dan heeft dat alles te maken met een specifieke context. Moslims wereldwijd voelen zich tegenwoordig met elkaar verbonden door een gedeeld gevoel van malaise, crisis en bedreiging. De moslimwereld is verzuurd en verbitterd, heeft de Belgische journalist Rudi Rotthier geconstateerd tijdens een reis van dertien maanden door de moslimwereld.[15] Achttien jaar geleden was hij voor het eerst in de Arabische wereld en zijn nieuwe reis heeft hem geleerd dat deze vandaag oneindig veel zuurder, bitterder en minder creatief is dan toen.
We vinden in vele Arabische en moslimlanden een spiegelbeeld van de angst in het Westen voor de islam. Terwijl wij de islam vrezen, leeft in een groot deel van de moslimwereld het gevoel dat de islam aan de schandpaal staat. Het idee is er wijdverspreid dat het Westen tegen hén is. Onder Arabische moslims leeft de opvatting dat het Westen hen onder de duim wil houden. Vandaar hun gevoel een geplaagde minderheid te zijn – zelfs in eigen land. Vandaar ook de gewaarwording dat zij zich tegen het Westen moeten verdedigen en dat de westerse oorlog tegen het terrorisme in werkelijkheid een oorlog tegen de islam is.[16] In de Arabische en in de moslimwereld is het gevoel dat de islam bedreigd wordt, vandaag wijdverspreid. Dit verklaart ongetwijfeld dat het gevoel van solidariteit onder moslims wereldwijd is toegenomen, zoals bleek uit een peiling van het Amerikaanse Pew in 2003.[17]
Lokale fanatici voeden zich aan dit gevoel van marginalisering en kunnen steeds meer jonge ‘boze’ moslims vinden voor zelfmoord- en terreuraanslagen. De Amerikaanse oorlog tegen Irak heeft deze motivatie trouwens nog ververst.
Marginalisering
Het huidige internationale terrorisme is niet het gevolg van armoede of van religieuze beweegredenen. Dit soort terrorisme wordt geboren uit marginalisering. Terrorisme is een symptoom van een scheefgegroeide samenleving. Internationaal terrorisme duikt telkens weer op als een te snel wijzigende wereld te grote groepen mensen, volken of landen het gevoel geeft – terecht of onterecht – dat zij gemarginaliseerd worden. Een wereld waarin te veel dimensies te snel lijken te evolueren en daarbij aan te grote groepen mensen de indruk geven dat zij er niet bij horen. Dat zij aan de zijlijn blijven staan en dat met hen geen rekening wordt gehouden. Precies dát vormt de kweekgrond waarop kleine extremistische groepen – als een zelfuitgeroepen voorhoede – inspelen om hun terreurdaden te rechtvaardigen en zichzelf een aureool van strijders tegen het onrecht te verschaffen.
De strijd tegen het islamistische terrorisme is dus strijd tegen de omstandigheden die de rekrutering van steeds nieuwe terreurkandidaten mogelijk maken. Om het huidige terrorisme te kunnen overwinnen, moeten vijanden worden verslagen zonder er nieuwe bij te maken.[18]
De nieuwe, meer politiek getinte beleidsinstrumenten die vandaag vereist zijn om het islamistische terrorisme het hoofd te bieden, hebben zowel een nationale als een internationale dimensie.
De meeste westerse landen worden thans geconfronteerd met een snel groeiend onbegrip tussen niet-moslims en moslims. De manier waarop de strijd tegen het terrorisme de afgelopen jaren gevoerd werd, heeft het wantrouwen tussen beide versterkt en de culturele, religieuze en etnische tegenstellingen in de wereld verscherpt.[19] In Groot-Brittannië sijpelt de islamofobie stilaan overal door. Een vijfde van de Britten overweegt extreemrechts te stemmen. Sommigen voorspellen rassenrellen als niet dringend iets gedaan wordt aan de integratie van allochtone jongeren in de Britse samenleving. Eén op zes Nederlanders voelt zich bedreigd door moslims en ruim een derde denkt negatief over deze bevolkingsgroep – hoewel driekwart geen enkele moslim kent. Autochtonen willen geen toenadering en omgekeerd geldt net hetzelfde.[20]
In Frankrijk trekken moslims in achtergestelde wijken zich terug in getto’s waar de blanke Fransman uit wegtrekt. De Franse inlichtingendienst waarschuwt er voor een islamitische radicalisering van kansarme wijken, waar extremistische imams de jongeren vertellen dat zij het slachtoffer zijn van discriminatie en racisme – waarop zij zich dan ook zo gaan gedragen. De doorsnee Fransman voelt zich bedreigd. Op Corsica reageert hij met anti-Arabische aanslagen.
In België is er geen wezenlijk verschil tussen het opruiende Wij-tegen-Zij-taaltje in de pamfletten van het Vlaams Blok of de even opjuttende antiwesterse Wij-tegen-Zij-retoriek van extremistische imams in obscure moskeeën. Elke allochtone delinquent versterkt het Vlaams Blok[21] en elke stem voor het Blok kweekt een nieuwe terrorist.
De binnenlands-politieke dimensie van de strijd tegen het islamistische terrorisme komt in essentie neer op de deëscalatie van het huidige hysterische debat rond integratie en multiculturalisme. Dit dreigt tot tot een etnisch-religieuze frontvorming te leiden, waarschuwde het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau in Nederland.[22] Dat wordt immers al te gemakkelijk geëxploiteerd door islamistische rekruteurs die trachten allochtone jongeren te bespelen door hen de deelneming in de oemma voor te houden, de mythische islamitische gemeenschap, die hen een plaats en een identiteit zal verschaffen. Ook de Nederlandse inlichtingendienst AIVD heeft geconstateerd dat het hedendaagse salafisme, de puriteinse en conservatieve vorm van de islam, een sterke aantrekkingskracht uitoefent op geledingen van de moslimgemeenschappen in Westen, vooral op sommige groepen jongeren, omdat het ogenschijnlijk eenvoudige oplossingen biedt voor de identiteitsproblematiek waar vele van hen mee worstelen.[23]
Integratie en hervorming als tegengif
Het vooruitzicht op een integratie van moslims, en allochtone jongeren in het bijzonder, als volwaardige burgers in de westerse samenlevingen, is op termijn het enige tegengif dat de kwalijke gevolgen van deze sluipende extremistische beïnvloeding kan tegenhouden. Maar dit kan slechts succes boeken in de mate ook in een internationale dimensie vooruitgang te bespeuren zou zijn.
Zolang in de moslimwereld de perceptie aanhoudt dat het Westen doorheen de Global War on Terror in feite een oorlog tegen de Islam voert, zullen kandidaat-terroristen blijven opstaan. Wat vandaag vereist is, is een toekomstperspectief dat dit gevoel helpt opheffen.
Dit gevoel heeft echter grotendeels binnenlandse wortels. Vele Arabische samenlevingen verkeren sinds twintig jaar in crisis: groeiende werkloosheid, emigratie van de hogeropgeleiden, dictatoriale regimes, geweld in allerlei vormen, repressie en verpaupering. De bevolking verwacht er niets meer van haar leiders en eist oplossingen zonder echter precies te weten welke. Deze maatschappelijke crisis heeft verscheidene, elkaar overlappende oorzaken. De sociale systemen komen niet meer tegemoet aan de noden van de bevolking. Het economische systeem levert steeds meer hoogopgeleide werklozen af. Het onderwijs is totaal losgekoppeld van de arbeidsmarkt. Het politieke systeem berust op een militair, bureaucratisch en administratief beheer van de bevolking en laat geen enkele vorm van participatie toe. Hetzelfde wordt gezegd van Turkije en in min of meerdere mate ook van andere landen in de moslimwereld: decennia van economische malaise hebben er een generatie van gefrustreerde, werkloze jongeren opgeleverd. Sommigen van hen vinden steun en zingeving bij een conservatieve islam en anderen gaan op zoek naar een jihad.
Er zijn positieve tekenen dat elf september in de moslimwereld geleid heeft tot introspectie en bezinning op de eigen verantwoordelijkheden. Een eerste signaal was een manifest dat 160 Saoedische religieuze wetenschappers en -academici in de lente van 2002 in Riyad publiceerden en waarin zij pleitten voor een intensievere dialoog met het Westen bepleitten. Het manifest werd toen op een stortvloed van conservatieve kritiek onthaald, maar het liet niettemin zien dat er inmiddels moslims zijn die zich voorzichtig kritisch uitlaten over het intolerante karakter van de Saoedische maatschappij en het Saoedische onderwijs, dat zich sindsdien heeft doorgezet. In het Midden-Oosten vinden thans ook regionale bijeenkomsten plaats waar het onderzoek naar het eigen falen centraal staat.
Daar gaat ook het ophefmakende rapport Arab Human Development Report 2002 over. Het werd opgesteld op initiatief van een groep Arabische intellectuelen, met de steun van het UNDP. Het rapport en de vervolgpublicaties klagen het gebrek aan politieke vrijheid aan, de onderdrukking van de vrouw en het isolement van de Arabische wetenschap als belangrijkste oorzaken van de achterblijvende ontwikkeling van de Arabische wereld. Het eerste rapport sloeg in als een bom. Het werd een miljoen keer gedownload van het Internet, zo hebben de auteurs kunnen constateren.
De hoofdauteur van het rapport, de Egyptische academicus Nader Fergany, is van oordeel dat de Arabische en moslimregimes een zware verantwoordelijkheid dragen voor de huidige malaise – maar dat geldt ook voor het Westen dat niet geaarzeld heeft onder het mom van vrijheid en democratie regimes te steunen die deze zelfde begrippen met de voeten treden. De auteurs van het rapport smeken als het ware om westerse steun, niet onder de vorm van een interventie om de democratie bij hen te komen vestigen, maar uit een politieke inspanning om een meer inclusieve wereld in het vooruitzicht te stellen, ter vervanging van de huidige politieke agenda die gemonopoliseerd wordt door onderwerpen die vooral door het Westen als een bedreiging worden aangevoeld: terrorisme, proliferatie, schurkenstaten. Een alternatieve internationale agenda daarentegen moet gebouwd op gedeelde prioriteiten en bekommernissen en gestoeld op instellingen, representatief voor de hele wereldbevolking en waarin ook plaats is voor de belangen en eigenwaarde van niet-westerse landen.
Global governance, zo benoemde Nader Fergany dat perspectief tijdens een internationale conferentie in Brussel over de grondoorzaken van het hedendaagse internationale terrorisme.[24] Zulk een perspectief moet de geruststellende internationale omgeving bieden die het de moslimhervormers mogelijk maakt in eigen land een uitweg uit de malaise te zoeken. Zonder dat perspectief zal het terrorisme blijven voortsluimeren – zoals dat het geval was aan het begin van de twintigste eeuw in de periferie van Europa. Daar werd toen evenmin hoop geboden op lotsverbetering voor de gemarginaliseerde arbeidersklasse. Waar dat wel gebeurde, doofde het terrorisme uit.
(Internationale Spectator, jg. 58, nr. 11, november 2004, pp. 523-530)
Summary
Rik Coolsaet compares fact and fiction in today’s international terrorism. Underestimating terrorism is dangerous. But exaggerating the threat is just as dangerous – so is groupthink, he argues. When dealing with al-Qaeda and Osama bin Laden myth and reality tend to get mixed up. Contrary to widespread belief, international terrorism is far from humanity’s biggest threat today. Indeed, since 1969 there has been a gradual decrease of the number of terrorist attacks and this despite dramatic terrorist mass murders such as 9/11. He argues furthermore that al-Qaeda has become kind of a myth. Just like in the 19th century, when a similar anarchist terrorist International only existed in the public’s mind, today’s al-Qaeda is like a broken thermometer whose mercury has burst into a multitude of small blobs, all highly toxic, but unrelated to one another. Al-Qaeda no longer exists as the global disciplined and centralized terrorist organization it once was. It has turned into a grassroots phenomenon. It is a unifying flag, carried by a loosely connected body of home-grown terror groups and even freelance jihadists, each going their own way without central command, unaffiliated with any group. This transformation of today’s terrorism implies that counterterrorism efforts will have to be borne by policy instruments with a more pronounced political character, domestically as well as internationally.
[1] Walter Laqueur, ‘Reflections on Terrorism’, in: Foreign Affairs, najaar 1986, vol. 65, n° 1, blz. 86-87
[2] http://www.state.gov/s/ct/rls/pgtrpt/2003/c12153.htm. De meest recente editie, Patterns 2003, werd gepubliceerd in april 2004 en omvatte het verslag over het jaar 2003. Op 10 juni 2004 meldde het State Department echter dat het de Patterns 2003 ging herzien, omwille van een reeks slordigheden en berekeningsfouten. Op 22 juni werd de herziene editie gepresenteerd. In dit artikel worden de gereviseerde cijfers gebruikt.
[3] De RAND Terrorism Chronology 1968-1977 en de RAND-MIPT Terrorism Incident Database 1998-heden zijn te raadplegen via: http://db.mipt.org/index.cfm. Voor de MIPT Knowledge Database: http://beta.tkb.dfi-intl.com: 8080/TKB/Home.jsp
[4] Sana A., Shea, & Frank Gottron, Small-scale Terrorist Attacks Using Chemical and Biological Agents: An Assessment Framework and Preliminary Comparisons, CRS Report for Congress, 20 mei 2004, blz. 5
[5] Hoffman, Bruce, Change and Continuity in Terrorism. In: Studies in Conflict and Terrorism, 24, 417, 2001, blz.423-424; http://beta.tkb.dfi-intl.com:8080/TKB/Home.jsp
> [6] Al-Qaida’s oorspronkelijke harde kern kende een rigide verticale hiërarchische structuur, bestaande als enige honderden als ingezworenen in al-Qaida’s begintijd. Goedkeuring van alle operaties en de selectie van doelwitten en middelen lag bij Bin Laden zelf.
[7] ‘Al-Qaida: The Threat to the United States’, toespraak van Cofer Black, Contraterrorisme Coordinator van het State Department, House International Relations Committee, Subcommittee on International Terrorism, 1 april 2004
[8] Aangehaald in: CNN, 22 november 2003
[9] Paul R. Pillar, ‘Counterrorism after Al Qaeda’, in: The Washington Quarterly, zomer 2004, 27:3, blz. 101-113
[10] Olivier Roy, De globalisering van de islam. Amsterdam, Van Gennep, 2003
[11] Olivier Roy, ‘Al-Qaida, label ou organisation ?’, in: Le Monde Diplomatique, september 2004
[12] Gecit. in: CNN, 30 april 2004
[13] ‘European cooperation with the US in the Global War on Terrorism’, toespraak van Cofer Black, Senate Foreign Relations Committee, Subcommittee on European Affairs, 31 maart 2004
[14] First report of the Analytical Support and Sanctions Monitoring Team appointed persuant to resolution 1526 (2004) concerning Al-Qaida and the Taliban and associated individuals and entities. New York, United Nations, 25 augustus 2004 (doc S/2004/679)
[15] Rudi Rotthier, De koranroute. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2003
[16] Maurits Berger, Kruistocht en Jihad. Amsterdam, Contact, 2001
[17] Views of a changing world The Pew Global Attitudes Project, juni 2003
[18] Jason Burke, ‘Al Qaeda”, in: Foreign Policy, mei-juni 2004, blz. 18-26
[19] Kofi Annan op het World Economic Forum, Davos, 23 januari 2004
[20] TNS NIPO-enquête in opdracht van de Volkskrant, 28 juni 2004
[21] Het levensverhaal van jongeren van Turkse en Marokkaanse origine met een instellingsverleden. Gent, Onderzoeksgroep Criminologie, 2004, blz. 27
[22] Karen Phalet (red.), Moslim in Nederland. Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen. Sociaal en Cultureel Planbureau, juni 2004
[23] Saoedische invloeden in Nederland. Verbanden tussen salafitische missie, radicaliseringsprocessen en islamistisch terrorisme. AIVD, juni 2004