Egmont Institute logo

Blind vertrouwen op het Internationaal Strafhof helpt niet in de strijd tegen straffeloosheid

Post thumbnail print

In

The ICC’s acquittal on 11 June 2018 of Jean-Pierre Bemba, former DRC Vice-President and leader of Congolese rebel group turned political party, the Mouvement pour la Libération du Congo (MLC), has kicked up a veritable storm. The ICC Appeals Chamber overturned the 21 March 2016 conviction of Bemba by the ICC Trial Chamber for crimes against humanity and war crimes for acts of murder, rape and pillaging committed by MLC troops in the Central African Republic between October 2002 and March 2003.

This article was first published in Knack . Read the full text below in Dutch.  The text is available in English on the Leuven Transitional Justice Blog.

(Photo credit: Wikimedia)

*****

‘Blind vertrouwen op het Internationaal Strafhof
helpt niet in de strijd tegen straffeloosheid’

Dr. Valerie Arnould, Senior Research Fellow bij het Egmont Instituut, na de vrijspraak van voormalig Congolees vicepresident Jean-Pierre Bemba: ‘Het wordt hoog tijd dat we de naïeve fictie loslaten dat alleen het Internationaal Strafhof een gepast en superieur antwoord biedt aan grove misdaden.’

De vrijspraak van Jean-Pierre Bemba, voormalig Congolese vicepresident en rebellenleider van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC), door het Internationaal Strafhof op 11 juni 2018 heeft veel stof doen opwaaien.

De Kamer van Beroep vernietigde een eerdere veroordeling van Bemba in 2016 voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, voor daden van moord, verkrachting en plundering gepleegd door MLC-troepen in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) tussen oktober 2002 en maart 2003.

Met een 3-2 meerderheid oordeelde de Kamer van beroep dat de Derde Strafkamer serieuze fouten had gemaakt in de tenlasteleggingsprocedure en in haar evaluatie van de bewijslast omtrent zijn nalatigheid in het voorkomen en bestraffen van misdaden gepleegd door MLC-troepen. Bemba werd op 13 juni voorwaardelijk vrijgelaten, in afwachting van de herziening op 4 juli van een andere veroordeling van Bemba wegens belemmering van de rechtsgang.

Vrijspraak van vermeende oorlogsmisdadigers door internationale strafhoven is niet ongewoon. Zo werden 19 personen vrijgesproken door het Joegoslaviëtribunaal, terwijl het Rwandatribunaal vrijspraak verleende aan 14 beschuldigden (dit vertegenwoordigt 19% van alle door deze tribunalen aangeklaagde personen).

Ook voor het Internationaal Strafhof is Bemba’s vrijspraak geen unicum: op 18 december 2012 werd reeds een andere Congolese rebellenleider, Mathieu Ngudjolo Chui, vrijgesproken van aanklachten voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. De juridische basis van zulke vrijspraken is meestal een gebrek aan bewijs of een falen van het parket om de schuld van de beklaagde vast te leggen buiten redelijke twijfel. Ze tonen dan ook aan dat internationale strafhoven zich verbinden aan een scrupuleuze naleving van de standaarden voor eerlijke processen en de rechten van de verdediging.

Desondanks heeft Bemba’s vrijspraak geleid tot teleurstelling en verontwaardigde reacties. Commentatoren betreuren dat belangrijke precedenten voor de vervolging van sexueel geweld en de aansprakelijkheid van opdrachtgevers hierdoor teniet worden gedaan. De vrijspraak heeft ook kritiek doen oplaaien over de werking van het Bureau van de aanklager, vooral onder controversiëel oud-aanklager Louis Moreno Ocampo, terwijl anderen dan weer kritisch zijn over de juridische fundering van de uitspraak van de Kamer van Beroep. Verder wordt Bemba’s vrijspraak ook gezien als een kaakslag voor de slachtoffers, aan wie gerechtigheid en herstelbetalingen zijn ontzegd.

Maar het is te eenvoudig om het gebrek aan gerechtigheid voor de slachtoffers in de CAR volledig te wijten aan het Internationaal Strafhof. Het word tijd dat we de overheersende tendens om alle verwachtingen op de schouders van het International Strafhof te plaatsen in vraag stellen. Het gaat hier niet enkel om het temperen van de verwachtingen van slachtoffers in het licht van de onvoorspelbaarheid van rechtszaken of van onrealistische verwachtingen over de bredere sociale veranderingen die het International Strafhof kan teweegbrengen. Het gaat veel fundamenteler over de nood om een meer realistische blik te werpen op de rol die het Internationaal Strafhof kan opnemen als mechanisme om gerechtigheid en herstel te bevorderen in samenlevingen verscheurd door oorlog. Het was nooit de bedoeling dat het Internationaal Strafhof zou fungeren als de primus inter pares van justitiemechanismen. Er heeft zich echter een invloedrijk discours ontwikkeld waarin het Internationaal Strafhof word afgeschilderd als het meest adequate, effectieve en legitieme antwoord op massale gruweldaden, vooral in (post-)conflict situaties in sub-Sahara Afrika.

Het Internationaal Strafhof zal nooit aan deze verwachtingen kunnen voldoen. Omwille van het principe van complementariteit waarop het Strafhof gebouwd is, van haar mandaat om te focussen op de zwaarste misdaden, en gezien het grote aantal grove mensenrechtenschendingen die in de wereld worden gepleegd, kan het Internationaal Strafhof niet alleen handelen. Bovendien hebben de laatste vijftien jaar duidelijk gemaakt dat het Internationaal Strafhof, evenzeer als nationale tribunalen, geconfronteerd wordt met politieke hindernissen en juridische uitdagingen die de vervolging van oorlogsmisdadigers bemoeilijkt, vooral als het op hooggeplaatste politieke en militaire leiders aankomt. Daar komt nog bovenop dat het Internationaal Strafhof de neiging heeft om maar een klein aantal oorlogsmisdadigers te vervolgen in de landen waar ze actief onderzoek voert – waarvan de situatie in de CAR het meest flagrante voorbeeld is. Dit onderstreept de inherente beperkingen van het Internationaal Strafhof als justitiemechanisme.

Dit betekent niet dat het Internationaal Strafhof irrelevant is – het blijft een belangrijke instelling die hopelijk met de tijd zal worden verbeterd en versterkt. Maar als er al een les moet worden getrokken uit Bemba’s vrijspraak dan is het dat een overdreven vertrouwen op het Internationaal Strafhof de strijd tegen de straffeloosheid kan tegenwerken. We doen er best aan niet al onze eieren in één mand te leggen, maar om ook te investeren in bijkomende mechanismen die gerechtigheid en herstel voor slachtoffers kunnen bewerkstelligen. De teleurstelling van slachtoffers die door Bemba’s vrijspraak herstelbetalingen mislopen is begrijpelijk (wel heeft het Trust Fund for Victims op 13 juni meegedeeld dat het €1 miljoen zal toekennen voor een bijstandsprogramma voor de slachtoffers). Echter, gedurende de decennialange procedure voor het Internationaal Strafhof is er onvoldoende aandacht besteed aan het pleiten voor en implementeren van niet-gerechtelijke herstelbetalingen en andere, complementaire gerechtigheids- en herstelmaatregelen voor slachtoffers in de CAR.

Het vredesakkoord van Bangui van 2015 voorzag in een breed justitiebeleid om een antwoord te bieden aan de grove misdaden uit het verleden, maar tot nu toe is hiervan enkel het Speciaal Strafhof voor de Centraal Afrikaanse Republiek (de CPS of Cour Pénale Spéciale) opgericht, dat haar onderzoeken in juli 2018 zal opstarten. De CPS is een belangrijke verwezenlijking, maar we moeten vermijden weer alle hoop te plaatsen in een enkele gerechtelijke instelling die een inherent beperkt mandaat en beperkte middelen heeft om het probleem van straffeloosheid in de CAR aan te pakken. Het is dan ook van cruciaal belang om vanaf het begin een veelomvattend justitiebeleid op te bouwen in de CAR, dat niet- gerechtelijke herstelbetalingen, communautaire verzoeningsmaatregelen, lokale justitie mechanismen, en waarheidsvinding omhelst.

Organisaties die zich hiervoor reeds inzetten hebben het echter vaak moeilijker om de aandacht en interesse van donoren en internationale mensenrechtenngo’s te trekken, omdat deze geneigd zijn de voorkeur te geven aan gerechtelijke antwoorden op massageweld en grove misdaden. Maar het nastreven van een bredere justitieagenda kan bijdragen tot het vermijden van een straffeloosheidkloof ten gevolge van vrijspraken door het Internationaal Strafhof of het Speciaal Tribunaal voor de CAR. Bovendien laat het ook toe om een justitiebeleid op te zetten dat beter aanleunt bij de gelaagde concepties van gerechtigheid die vaak leven binnen samenlevingen, en die niet kunnen gereduceerd worden tot criminele vervolgingen.

Het wordt hoog tijd dat we de naïeve fictie loslaten dat alleen het Internationaal Strafhof een gepast en superieur antwoord biedt aan grove misdaden. Hoewel de implementatie van parallelle justitiemechanismen uitdagingen met zich meebrengt en de politieke context of beperkte middelen ons ertoe kan nopen om een sequentieel justitiebeleid op te zetten, is er momenteel een gebrek aan empirisch bewijs dat sequentiële implementatie in se of het geven van prioriteit aan gerechtelijke processen een effectievere respons is.

Dus, terwijl de vrijspraak van Bemba niet het einde betekent van het Internationaal Strafhof, zal het ons er hopelijk toe brengen te breken met een door het Internationaal Strafhof gedomineerde conceptualisatie van gerechtigheid.

 

Dr. Valerie Arnould is Senior Research Fellow bij het Africa Programme van het Egmont – Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen en vrijwillig medewerker bij het Leuvens Instituut voor Criminologie van de KU Leuven.