Egmont Institute logo

Congolese conflict minerals make unexpected victims

Post thumbnail print

In

Over a few months, we have been working on de-mystifying the discourses on so-called “conflict minerals” in the Democratic Republic of the Congo and to constructively but critically assess the policy response these discourses have provoked so far. The outcome is a letter signed by 70 Congolese and international observers.

 

This commentary appeared in MO on 11 September 2014.
(Photo credit: ENOUGH project, Flickr)

*****

Congolese conflictmineralen maken onverwachte slachtoffers

Vandaag verschijnt een open brief waarin tientallen Congo-deskundigen hun bezorgdheid uiten over de manier waarop de zogenoemde ‘conflictmineralen’ in Congo worden aangepakt. Ze vrezen dat de vele initiatieven die de voorbije jaren zijn genomen om te voorkomen dat gewapende groepen in Oost-Congo hun oorlogsinspanningen financieren via de lucratieve handel in delfstoffen zoals goud, coltan, tin en wolfram, hun doel voorbijschieten. Wil men deze initiatieven doeltreffender, geloofwaardiger en duurzamer maken, zo schrijven ze, dan moet er dringend worden bijgestuurd.

Jeroen Cuvelier (UGent, Wageningen UR), Koen Vlassenroot (UGent) & Jose Diemel (Wageningen UR) .

De logica achter de aanpak ter hervorming van de Congolese mijnbouwsector is eenvoudig. Men gaat er vanuit dat de gewapende groepen in Oost-Congo in de eerste plaats gedreven worden door een drang om mijnen en de handel in grondstoffen te controleren om op die manier inkomsten te verwerven. Wil men een einde maken aan het bloedvergieten in Oost-Congo, zo luidt de redenering, dan volstaat het om de strijdende partijen droog te leggen.

Deze visie op het conflict in Oost-Congo vindt haar oorsprong in de enorme stroom van publicaties van VN-expertenpanels, NGOs, mensenrechtenactivisten en journalisten, die uitgebreid hebben bericht over hoe gewapende actoren en hun bondgenoten op grote schaal betrokken zijn in de exploitatie en handel in natuurlijke rijkdommen. Zo is bij de Westerse publieke opinie en bij beleidsmakers de indruk ontstaan dat het aanslepen van dit conflict vooral te wijten is aan de economische agenda’s van de strijdende partijen.

Advocacy groepen zoals Global Witness en Enough Project hebben typische symbolen van de Westerse luxueuze levensstijl, zoals mobiele telefoons, laptops, tablets en allerlei andere elektronische gadgets, rechtstreeks in verband gebracht met de plundering van Congolese grondstoffen. In hun campagnes hebben ze een beeld geschetst van een conflict dat enkel om de plundering van grondstoffen zou draaien en hebben ze consumenten aangespoord om van producenten meer duidelijkheid te eisen over de herkomst van de materialen waarmee hun gadgets worden gemaakt.

De campagne rond conflictmineralen raakte in een stroomversnelling na de ondertekening van de Dodd-Frank Act door President Obama in juli 2010. Hoewel die Amerikaanse wet vooral bedoeld was om orde op zaken te stellen in de financiële sector na de bankencrisis van 2008, bevatte deze ook een clausule over conflictmineralen (sectie 1502).

Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven die voor het maken van hun producten mineralen gebruiken uit Centraal-Afrika, moeten voortaan jaarlijks een rapport indienen bij de Securities and Exchange Commission (SEC), de Amerikaanse beurswaakhond. Het rapport moet een overzicht bevatten van de maatregelen die ze hebben genomen om te voorkomen dat mineralen uit Congolese conflictmijnen in hun toevoerketen terechtkomen.

Om te bewijzen dat ze de principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen wel degelijk ter harte nemen, is ook de industrie gaan nadenken over zogenaamde ‘traceerbaarheids- en certificatiemechanismen’ die de toevoerketens transparanter moeten maken. Het gevolg is dat er de laatste jaren een wildgroei aan initiatieven is ontstaan die vaak zonder onderlinge coördinatie en afstemming worden in Congo geïmplementeerd. Maar er zijn nog andere pijnpunten.

Om te beginnen leeft in de Congolese mijnbouwgebieden heel wat frustratie over het gebrek aan informatie. Veel lokale artisanale mijnwerkers en tussenhandelaren klagen over feit dat ze nauwelijks weten wat de verschillende initiatieven inhouden, dat ze op voorhand niet zijn ingelicht over wat de gevolgen zouden zijn voor hun dagelijkse activiteiten, en dat ze niet weten hoe de hervormingen zullen bijdragen tot een verbetering van hun leef- en werkomstandigheden. Ook is men bang dat deze initiatieven er uiteindelijk voor moeten zorgen dat alle vormen van artisanale mijnbouw worden verboden om op die manier het terrein vrij te maken voor grootschalige industriële mijnbouw, die amper lokale tewerkstelling genereert.

Een tweede grote uitdaging is het probleem van de opschaling. Vooral in de provincies Noord- en Zuid-Kivu wordt steen en been geklaagd over het feit dat in het overgrote deel van de mijnen niets van de traceerbaarheidsmechanismen te merken is. Initiatieven missen concrete vertaling, en ten gevolge van de enorme omvang van de Congolese mijnbouwsector worden controles momenteel slechts in een relatief klein aantal mijnen uitgevoerd.

Het feit dat nog steeds grote gebieden van Congo zijn uitgesloten van de programma’s, bevordert de bevuiling van de ‘conflict-vrije’ aanvoerketen met ‘conflict-mineralen’ uit de uitgesloten gebieden. Hierdoor is hun effect zeer beperkt en gaat de smokkel naar buurlanden onverminderd voort, al dan niet met de directe betrokkenheid van Congolese ambtenaren die moeten toezien op de uitvoering van de initiatieven of de export moeten controleren.

Maar het grootste struikelblok van deze aanpak van het Congolese conflict is dat ze teveel de aandacht afleiden van andere structurele conflictoorzaken. De internationale initiatieven ter verbetering van de Congolese mijnbouwsector creëren op een aantal plaatsen weliswaar eilandjes van transparantie, maar een breder positief effect op het conflict is amper voelbaar. Meer fundamentele tegenstellingen bljiven intussen buiten beeld, zoals grondconflicten, problemen met de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van gewapende groepen, lokale politieke en sociale tegenstellingen, nationaliteits- en identiteitskwesties, de zwakte van de Congolese staat, de trage vooruitgang van de politieke hervormingen, en regionale machtsdynamieken.

Het lijkt er bovendien op dat de omstandigheden waarin de programma’s worden uitgevoerd, stilaan een ernstige impact hebben op de geloofwaardigheid ervan en we dus op een kantelmoment zijn beland. Vanuit de industrie zelf klinkt immers een steeds sterkere twijfel over de haalbaarheid van een volledig transparante handel in Congolese mineralen, en wordt overwogen zich volledig uit Congo terug te trekken.  Dit zou op termijn zorgen voor een verdere isolatie van grote delen van de lokale bevolking die rechtstreeks afhankelijk is van de exploitatie van natuurlijke rijkdommen.

Wil men dit scenario vermijden en de industrie overtuigen Congolese grondstoffen te blijven kopen, dan dienen dringend serieuze stappen te worden gezet om de geloofwaardigheid en de continuïteit van de programma’s te verbeteren. Dit betekent onder meer dat de initiatieven op veel bredere schaal worden geïmplementeerd en ook ‘conflict-vrije’ mijnen worden geïntegreerd om het risico op besmetting van de toevoerketens te doen afnemen.

Daarnaast zullen de capaciteit en de  werkomstandigheden van de Congolese ambtenaren die de programma’s implementeren op korte termijn moeten worden verbeterd, en moet de lokale bevolking die afhankelijk is van de mijnbouw veel directer worden betrokken bij de implementering. Blijft een dergelijke koerswijziging achterwege, dan moet worden gevreesd dat de talloze internationale initiatieven weinig of niets zullen bijdragen tot een beter beheer van de Oost-Congolese bodemrijkdommen en een vermindering van het conflict.

Het kan niet de bedoeling zijn dat deze programma’s louter blijven functioneren als een soort van loopbrug over woelig Congolees water, enkel bedoeld om internationale bedrijven een veilige oversteek te garanderen en het geweten van de Westerse consument te sussen.

 

The copyright of this commentary belongs to the Egmont Institute. It can be quoted or republished freely, as long as the original source is mentioned.?